-
1 munten
1 [(tot, als) geld slaan] battre monnaie2 [mikken, doelen] viser♦voorbeelden:2 het op iemand gemunt hebben • en avoir après qn. -
2 ausprägen
ausprägen♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
3 münzen
-
4 mint
adj. nieuw, ongebruikt--------n. munt (mint); munt (geld); (bijnaam voor) goud mijn--------v. munten (tot geld slaan); verzinnen, vernieuwenmint1[ mint] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————mint2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
5 remint
v. opnieuw tot geld slaan, opnieuw munten; opnieuw uitvinden; opnieuw smeden van oude munten en nieuwe munten slaan -
6 reminting
n. het opnieuw tot geld slaan, het opnieuw munten; het opnieuw smeden van oude munten tot nieuwe -
7 kruis
1 [lichaam, figuur; teken voor verenigingen] cross2 [strafpaal] cross5 [figuurlijk] [beproeving] cross6 [rooms-katholiek] [kruisgebaar] (sign of the) cross7 [met betrekking tot munten] head9 [stuit, (van dieren) het hogere deel op de rug] small of the back 〈 van mens〉; croup 〈 van dieren〉♦voorbeelden:een kruis zetten onder een stuk, een stuk tekenen met een kruis • make one's mark/put one's X (on a document)iemand aan het kruis slaan • nail someone to the crossdeze broek is te nauw in het kruis • these trousers are too tight in the crotch7 kruis of munt? • heads or tails?we zullen kruis of munt doen • we'll toss for itdit stuk heeft vier kruisen • this piece is in four sharps -
8 strike
n. staking; aanval; uitvinding; geluk--------v. slaan; aansteken; toeslaan; toeschijnen; schijnen; opkomen bij; treffen; staken; doorhalen; waarmakenstrike1[ strajk] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 staking♦voorbeelden:————————strike21 slaan ⇒ slaan in/met/op/tegen; uithalen; treffen, raken; aanvallen, toeslaan; aanslaan 〈 snaar, noot〉; aan de haak slaan, vangen; munten, geld slaan; aansteken 〈 lucifer〉; botsen (met/op), stoten (op/tegen)3 wortel (doen) schieten ⇒ stekken; (zich) vasthechten (in)4 aanvoelen ⇒ aandoen, lijken5 (op pad/weg) gaan ⇒ beginnen (met)♦voorbeelden:the clock strikes • de klok slaatstruck dumb • met stomheid geslagenthey were struck silent • ze stonden als verstomdstrike through • doorstrepen, schrappenstrike (up)on • treffen, slaan op; stoten op, ontdekken; krijgen, komen op 〈 idee〉strike at • uithalen naar, een slag toedienen 〈 ook figuurlijk〉struck by lightning • door de bliksem getroffenstrike someone off the list • iemand royerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bereiken ⇒ sluiten, halen4 uitkomen op ⇒ tegenkomen, stuiten op5 ontdekken ⇒ vinden, stoten op6 een indruk maken op ⇒ opvallen, lijken♦voorbeelden:strike a bargain with • het op een akkoordje gooien metdid it ever strike you that • heb je er wel eens aan gedacht dat¶ strike terror into someone's heart • iemand met schrik vervullen/de schrik op het lijf jagen
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский